Discussie over premie en dekking verplichte AOV zelfstandigen


De premie van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) voor zelfstandigen kan fors lager dan het ministerie van SZW voorstelt. Ook zijn vraagtekens te plaatsen bij de aanname dat het niet nodig is de belastbaarheid in uren mee te wegen bij vaststelling van het recht op uitkering. Dit zijn twee fundamentele punten van kritiek die momenteel weerklinken naar aanleiding van de kabinetsplannen voor een basisverzekering arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen (BAZ).
Door een verplichte AOV in te voeren, wil de overheid de verschillen verkleinen tussen werknemers en zelfstandigen en tussen ondernemers onderling. De BAZ moet niet alleen zelfstandigen beter beschermen tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. Hij moet ook voorkomen dat zij op kosten van de samenleving oneigenlijk concurreren met werknemers. Op dit moment hebben veel zelfstandigen geen AOV, waardoor zij bij arbeidsongeschiktheid moeten terugvallen op de publiek gefinancierde bijstand. Deze situatie veranderen blijkt echter verre van eenvoudig te zijn. De laatste jaren hebben opeenvolgende kabinetten geworsteld met het formuleren van een wetsvoorstel dat op politiek en maatschappelijk draagvlak kan rekenen én uitvoerbaar is.
Premiestelling ligt uiterst gevoelig bij zzp-organisaties
Op een van de punten die bij zelfstandigen van oudsher het gevoeligst liggen – de kosten – is onlangs nieuwe beroering ontstaan. Het kabinet wil een publieke verzekering die wordt uitgevoerd door UWV en de Belastingdienst. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gaat hierbij tot nu toe uit van een premie van 6,5% van het bruto inkomen, met een maximum van € 195 per maand. Volgens de overheidsberichtgeving over de AOV kunnen het percentage en de maximumpremie nog veranderen, maar die slag om de arm stelt zzp-organisaties vooralsnog niet gerust. Volgens hen betalen zelfstandigen bij dit soort premies de hoofdprijs voor een regeling op minimumniveau.
Volgens deskundigen kan de premie fors lager
Temidden van deze discussie publiceerde een werkgroep van het Koninklijk Actuarieel Genootschap onlangs een rapport over de premiestelling van de verplichte AOV. Een van de conclusies: de premie kan aanzienlijk lager. Volgens de werkgroep zou 5,6% een realistisch niveau zijn als de verzekering een wachttijd van 1 jaar krijgt en 5,0% bij een wachttijd van 2 jaar. Het verschil met SZW ontstaat vooral door afwijkende inschattingen van het effect van het strenge arbeidsongeschiktheidscriterium en de prikkels die uitgaan van een uitkering op minimumniveau. Volgens het wetvoorstel is een zelfstandige arbeidsongeschikt als deze door ziekte of gebrek niet het minimumloon per maand kan verdienen. De uitkering dekt 70% van de winst uit onderneming, met als bovengrens het minimumloon.
Invoering vergt nog veel tijd
Over het strenge arbeidsongeschiktheidscriterium lijkt het laatste woord nog niet gezegd: hierover weerklinkt de vraag of het wel reëel is. Punt van discussie is het idee dat het niet nodig zou zijn om de belastbaarheid van zelfstandigen in uren vast te stellen. Volgens het wetsvoorstel kan dit achterwege blijven omdat een set basisfuncties met minimale belasting op of niet ver boven het niveau van het wettelijk minimumloon leidend wordt. De gedachte is dat een zelfstandige zo’n basisfunctie in veruit de meeste gevallen ofwel volledig kan uitvoeren, ofwel geen enkele basisfunctie kan uitvoeren. Ervaringen bij de WIA roepen de vraag op of deze aanname correct is. Het aantal urenbeperkingen dat verzekeringsartsen hier los van de zwaarte van de geduide functies aannemen ligt op bijna 40%.
Meer weten?